Hoofdverblijf bij co-ouderschap

‹ Terug

Een blog van 09-04-2018

Bij het doorlezen van de jurisprudentienieuwsbrieven die ik maandelijks ontvang, stuitte ik op een interessante uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:2542) over hoofdverblijf en co-ouderschap.

Wat was het geval? Een man en een vrouw, gehuwd, hebben samen één zoon van 10 jaar oud. In 2016 besluiten zij te scheiden en vanaf dat moment geldt een regeling van co-ouderschap. De ene week verblijft de zoon bij zijn vader, de andere week bij zijn moeder. Een 50%-50% regeling dus. In maart 2017 spreekt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit en bepaalt onder andere dat de hoofdverblijfplaats van de zoon bij zijn vader zal zijn. Ook de overeengekomen regeling van co-ouderschap wordt door de rechtbank vastgelegd. De moeder gaat echter in hoger beroep; zij vindt namelijk dat de zoon zijn hoofdverblijfplaats bij haar dient te krijgen.

In de praktijk kom ik als advocaat vaker een dergelijk geschil tussen ouders tegen. Ondanks dat een regeling van co-ouderschap overeengekomen wordt en een kind/de kinderen evenveel tijd bij hun vader als bij hun moeder verblijven, blijven ouders van mening verschillen over de vraag waar een kind zijn/haar hoofdverblijfplaats dient te hebben. Een term die in het burgerlijk wetboek nog altijd gebruikt wordt. Er kunnen verschillende redenen zijn om hierover van mening te blijven verschillen. Financiële redenen bijvoorbeeld, aangezien de ouder waar een kind zijn/hoofdverblijfplaats heeft veelal de ouder is die de kinderbijslag kan innen en/of mogelijk aanspraak kan maken op een kindgebonden budget. Maar vaak spelen ook emotionele redenen een rol, nu de term "hoofdverblijf" voor veel ouders nog altijd een emotionele lading heeft. Voor menig ouder kan het van groot emotioneel belang zijn dat vastgelegd wordt dat zijn/haar kind zijn/haar hoofdverblijfplaats bij hem/haar heeft.

In de hiervoor aangaande kwestie heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hiervoor een, naar mijn mening, passende "oplossing" gevonden. Het gerechtshof overweegt dat omdat de ouders in kwestie een gelijkwaardige co-ouderschap overeengekomen zijn, zij geen aanleiding ziet om te bepalen dat de zoon bij een van beide ouders zijn hoofdverblijfplaats zal hebben. Nu de zoon de ene week bij zijn vader en de andere week bij zijn moeder zijn hoofdverblijf heeft, vindt het gerechtshof het niet passend om vervolgens toch bij een van de ouders, juridisch, de hoofdverblijfplaats vast te stellen. Dit doet volgens het gerechtshof namelijk geen recht aan de gelijkwaardige rol die ouders in geval van co-ouderschap vervullen.

Wat doet het gerechtshof dan wel? Het gerechtshof benoemt wat in deze kwestie het eigenlijke, onderliggende, geschil is. Namelijk bij wie van de ouders de zoon zal worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Op het woonadres van zijn vader of zijn moeder. De belangen in deze kwestie vervolgens afgewogen hebbende, bepaalt het gerechtshof dat de zoon in de Basisregistratie Personen zal worden ingeschreven op het woonadres van de vader. De eerde uitspraak van de rechtbank wordt door het gerechtshof vernietigd.

Ik kan mij vinden in deze beslissing van het gerechtshof. Door de term hoofdverblijfplaats niet te gebruiken, wordt recht gedaan aan de gelijkwaardige positie van ouders in geval van co-ouderschap. En wordt tevens duidelijkheid geschept omtrent de inschrijving van een kind in de Basisregistratie Personen. De tijd zal leren of meerdere rechtbank en gerechtshoven dit voorbeeld van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zullen volgen.

Zoë Gademan - Kremers Advocaten

Kremers Advocaten
Ginnekenweg 96
4818 JJ Breda
076 - 521 07 25
info@kremersadvocaten.nl

Akkoord
Wij gebruiken cookies om de ervaring op onze website te verbeteren, statistieken bij te houden en je toegang te geven tot onze social media.
Door gebruik te maken van deze website of door op akkoord te drukken, ga je akkoord met ons cookiebeleid zoals beschreven in het privacy statement. Je kan cookies ook niet accepteren.